Categorieën
Familie Opgelucht Seks Teksten

Ik wil geen Marokkaanse man

Dit stuk werd eerder gepubliceerd op Aicha Qandisha.

Door de jaren heen heb ik een enorme aversie ontwikkeld tegen Marokkaanse jongens en mannen. Als een vriendin me in vertrouwen nam en me vertelde hoe verliefd ze wel niet was, kwam mijn innerlijke Sherlock naar boven om excuses te zoeken schaamteloos kritiek op die jongen of man te kunnen leveren.

‘Heeft ie een baan? Nee? Dan wil hij misbruik van je maken.’
‘Belt ie je regelmatig? Nee? Dan heeft ie een andere vriendin.’
‘Mag je nog met vriendinnen omgaan? Nee? Dan wil hij je isoleren.’
Enzovoort, enzovoort.

Projectielbraken
Elke Marokkaanse man was mij een doorn in het oog; een klaploper, een parasiet, een leugenaar, een manipulator, een egoïst. Iemand die grenzen niet respecteert. En zo kan ik een hele pagina volschrijven.

Dat is niet zonder reden.

Ik was dertien jaar toen ik een soort van eerste vriendje kreeg. Mohamed. Mohamed was een lelijkerd. Grote neus, scheve tanden en hij sprak gebrekkig Nederlands. En ik had medelijden met hem en vond hem wel lief. We spraken stiekem af. Waar onze gesprekken dan over gingen, heb ik verdrongen. Hij rookte, en elke keer dat hij me een kus wilde geven, gaf ik hem mijn wang. Tot hij op een dag mn gezicht stevig vasthield en me vol op de mond zoende. Gevolg: projectielbraken. Of ja… Daar leek het wel op…

Na een paar maanden had ik het gehad met hem. Ik was afgeknapt op zijn overkomen, de rioollucht uit z’n mond, en het feit dat hij niet wilde stoppen met blowen. Elke ontmoeting was leeg, omdat er niets uit hem kwam qua ideeën over de wereld en gedachten over het leven. En ja, dat vond ik al belangrijk op mijn dertiende.

Mo2
Nadat het uit was, kreeg ik van iedereen in mijn omgeving de vraag waarom ik toch met hem had geneukt. Perplex was ik, omdat daar totaal geen sprake van was. Het idee alleen al.

Woest was ik, maar ze mochten erin stikken van me. Later kwam ik Mo tegen. Hij vertelde me trots dat hij was gestopt met roken. Hij blowde nu alleen nog maar. En oh ja: ‘Sorry dat ik mensen heb verteld dat we geneukt hadden.’ Hij was boos. Of ik weer verkering wilde.

Rond m’n vijftiende ontmoette ik Mohamed II. Mo nummer 2 woonde in Amsterdam, was een stuk ouder (26) en iets knapper dan Mo nummer 1. Mohamed werkte op Schiphol in de horeca. Ik liep altijd ver achter mijn ouders om zo Mo2 een kans de geven me te versieren. Hij kwam op een dag op me af en zei: Ewa zzzzin, je bint icht shhhhgoenhaid! Vertaling: ‘Zo dan knapperd, je bent echt een schoonheid.’

Ik voelde me gevleid. Vraag me niet waarom. Maar ik zag ons al: huisje, boompje, beestje… Noem het naïviteit. Dommigheid. Hormonen. Whatever, ik was op slag verliefd.

Tippelzone
Hij gaf me zijn nummer en zodra ik de kans had, rende ik naar de dichtstbijzijnde telefooncel om hem te bellen. Hij vroeg of ik zin had een keer met hem een film te kijken, gezellig samen naar de bios. En daarna wat eten. Klonk absoluut veelbelovend, echt een heer. Ondanks zijn gebrekkige Nederlands, kon ik hem wonderbaarlijk genoeg verstaan.

Aangekomen in Amsterdam moest ik achter het station op hem wachten. Hij zou me dan ophalen met zijn auto. Een Golf. What else? Twee mannen kwamen op me af. Wat ik ‘ervoor’ vroeg. Mijn hersenen vlogen alle kanten op. Op zoek naar kennis over wat deze mannen zouden kunnen bedoelen. Wist ik veel.

De tweede man was een engerd, dus ik rende weg. Gelukkig op tijd ‘gered’ door Mo 2. Een week later las ik in de krant dat Amsterdam de tippelzone wilde opheffen.

Mohamed reed naar ‘zijn huis’. Bleek later een geleend huis te zijn, van een vriend van hem. Op de vraag waarom we niet naar de bioscoop gingen, vertelde hij dat er geen plek meer was. Om me vervolgens op de bank aan te randen. Ik schopte hem van me af, sloeg hem in z’n gezicht en wist het huis uit te vluchten. Na aan één stuk gerend te hebben kwam ik aan op station Lelylaan. Ik kwam laat thuis en helaas waren m’n smoesjes op dat moment op.

Marktplaats voor illegalen
Nummer drie was, hoe kan het ook anders, weer een Mohammed. Hij woonde in Leiden en ik had hem leren kennen op een bruiloft. Toentertijd was dat de marktplaats voor illegalen om een meid te vinden. Kwam ik later achter. Mo 3 was ook illegaal. Maar dat vond ik niet zo erg. Mijn leven op dat moment bestond uit één gedachte: zo snel mogelijk het huis uit kunnen. Dat kon alleen door te trouwen. Elke Marokkaanse jongen was een potentiële klant. We hadden een half jaar een vage relatie. We deden niets anders dan voor zijn deur afspreken, giechelen en zinloze gesprekken voeren. Hij sprak over trouwen, hoe hij me om mijn hand zou komen vragen, en wat voor huwelijk we zouden hebben. Hoe we onze kinderen zouden noemen en andere onzin. Diep van binnen wist ik dat het onzin was, dat het een vlucht was van de thuissituatie. Maar de aandacht was wel fijn, en het fantaseren was ondanks dat het onrealistisch was, wel prettig.

Op een woensdag raakte ik in gesprek met het meisje naast me in de bus.
‘Oh leuk dat je ook een Marokkaanse vriend hebt.’
‘(…)\’
‘Toevallig dat hij ook Mohammed heet.’
‘(…)’
‘Ohja? Die van mij woont ook in de Merenwijk!’
‘(…)’
‘Hier een foto van de mijne. Heb jij ook een foto van jouw Mohammed?’

Sandra, zo bleek ze te heten, pakte in shock een foto van haar Mohammed. We bleken dezelfde man te daten. We spraken af hem hiermee te confronteren. Diezelfde dag stond ik voor zijn deur. Hij was geschrokken van mijn aanwezigheid, omdat hij Sandra verwachtte. Ik spuugde zo hartgrondig in zijn gezicht dat hij eruit zag als een blobvis. Ondanks dat mijn beeld van de Marokkaanse man in m’n jeugd al gruwelijk verpest is, had ik hem toch een kans gegeven dat beeld te herstellen, met als resultaat dat ik zwoer nooit meer een Marokkaanse man als partner te willen.

Natuurlijk is niet iedereen hetzelfde en er zijn geweldige Marokkaanse mannen. Ik ken ze. Ze zijn fantastisch. Zolang we gewoon vrienden zijn.

Categorieën
Familie In gesprek Opgelucht Teksten

In gesprek met…

De zon scheen laag, en omdat ik reed deed ik het zonneklepje in de auto omlaag en keek voor me uit. Zij deed het zelfde. De vragen brandden op mijn lippen, maar steeds durfde ik ze niet te stellen. Of was er geen gelegenheid. Of geen tijd. Ik had altijd haast en was altijd met mezelf en mijn mobiel bezig. Om de tijd te doden en niet confrontaties aan te gaan en wonden van vroeger open te krabben.

Mijn tante was overgevlogen uit Marokko. Samen met haar man zijn ze hun dochter gaan bezoeken die in België woont. En ook mijn ouders werden verblijd met een bezoek van een klein weekje. Omdat ik haar al langer dan tien jaar niet meer heb gezien, ben ik even op bezoek gegaan.
Zolang het over anderen ging, was er een gesprek en soms zelfs een discussie. Ik kom in het Marokkaans nooit goed uit de verf, dus bleef ik soms haperend in een zin steken die vervolgens als sneeuw in de zon wegsmolt.
Het contact bleef oppervlakkig. Later begreep ik waarom iedereen vroeg naar bed ging. Ik
ben die Marokkaanse gezelligheid verleerd. Of eigenlijk, ik heb die gezelligheid nooit goed
gekend. En zocht naar hulpmiddelen om mee te doen.
Maar dat mislukte.

In de auto dacht ik na over het contact dat je kunt hebben met familieleden. Over het contact dat ik heb met mijn zussen. Zouden mijn moeder en haar zussen met elkaar kunnen praten over waar hun kinderen mee bezig zijn? Zou er een schaamte zijn? Of is de afstand behalve letterlijk, ook figuurlijk een gapend gat geworden door de jaren heen?
Speelt generatieverschil een rol? Mijn moeder is in Nederland blijven hangen in het Marokko van de jaren 80. Terwijl mijn tante redelijk de moderne tijd heeft mee kunnen maken.

Ik nam diep adem en zuchtte mijn vraag eruit: “Moeder, hoe is jouw contact met je zus? Waar hebben jullie het over? Bespreken jullie problemen met elkaar? Of verdrietige momenten?”
Ze bespraken niet echt veel. Er was wel humor. Mijn moeder begreep de Marokkaanse humor als geen ander. Dat verleer je niet, en tegelijkertijd is het moeilijk aan te leren als je het niet kent. “Waarom zou ik het over verdrietige zaken moeten hebben, terwijl je juist een aangename tijd wilt bezorgen. En nee, we praten niet over onze kinderen. Wel als we ergens trots op zijn. Maar ik ga niet vertellen wat jij ‘uitspookt’ of conflicten die ik heb met één van je zussen.”
Op de vraag waarom, bleek het antwoord logischer te zijn dan het lijkt. Je deelt geen ellendige persoonlijke dingen met iemand die te ver weg zit. Je deelt ze zelfs niet met mensen die dichtbij zijn. Want dat is ‘hashoema’!

Op dat moment realiseerde me dat mijn moeder inderdaad nooit dingen besprak met anderen. Wat lijkt mij dat ellendig eenzaam. Nooit je hart kunnen uitstorten bij een vriendin. Nooit een probleem waar je tegenaan loopt kunnen bespreken met een iemand die hetzelfde meemaakt of heeft meegemaakt. Sowieso niet geloven in vriendschappen.

Ik heb daar de nodige klappen van meegekregen. Ik heb het mezelf later, met vallen en opstaan, moeten aanleren. Vriendschappen opbouwen, iemand hebben waar je op terug kunt vallen. En nog steeds zit er een diep ingeworteld gevoel van eenzaamheid. Het niet dúrven of kúnnen terugvallen op iemand die je vertrouwt. Of nog dieper.. wie vertrouw ik eigenlijk. Heb ik wel vrienden die ik midden in de nacht kan bellen? Ik werd overspoeld met een onbestemd gevoel. De basis die toch, hoe je er ook tegen vecht, aan je blijft knagen. De basis, die gelegd is door mijn moeder.
Hoe meer ik haar bevraag, ondanks de pijn en conflictvorming, hoe meer ik haar begrijp en zie. Vroeger werden vriendinnen me verboden. Omdat je ze toch weer verliest, ze geen goede invloed op je hebben en misschien wel een bedreiging vormden. En vast nog meer onverklaarbare redenen.

Ik keek, terwijl ik afwezig de afslag miste, voor me uit. En vanuit mijn ooghoeken zag ik mijn moeder verbaasd naar mij kijken.

Zoveel vragen die nog op m’n lippen branden..

 

Categorieën
Familie Teksten Voordrachten

Mijn omaatje

Het blog ‘Mijn omaatje’ werd 12 maart Blogparel 2012- winnaar!

“Dinsdag 12 maart werd op het Blogbal de winnaar bekend gemaakt van “Een soort van Blogparel 2012”. Een glansrijke winnaar zelfs, want het verhaal won zowel de besloten stemronde als de publieksronde. Berend Quest, de organisator van “Een soort van Blogparel” vertelde dat het bijna niet anders kon, omdat maar liefst twintig inzenders het winnende blog hadden aangemeld.

Het winnende blog van de Soort van Blogparel 2012 is geworden: Mijn omaatje van Amoorah. Ze was aanwezig en droeg het verhaal voor aan een aandachtig luisterend publiek.”

Als we na drie hele dagen, suf, vermoeid en stinkend kwamen aanrijden in mijn ouders Volkswagen Transporter, stond m’n omaatje er al. Ze stond voor het raam te gluren om te zien of ze het geluid van onze oververhitte bus goed had geïnterpreteerd. Het busje reed langzaam over het hobbelige zandweggetje terwijl de kinderen uit de buurt er achter aan renden. Het was een hele happening..

Mijn omaatje…

Ze was 1,50 m. groot, ze kwam net bij m’n toen nog minimale borsten. Ze was klein, fragiel. Haar dunne pikzwarte haren lagen gedrapeerd in een scheiding op haar hoofd. Daar bovenop droeg ze een hoofddoek naar achter geknoopt. De zomen van haar traditionele jurk buitenom dubbelgevouwen in haar riem. Hierdoor was haar witte pofbroek zichtbaar. Haar mouwen omhoog gehouden, door een lange elastiek waarvan de uiteinden aan elkaar vastgeknoopt; het vormde een cirkel. De ene kant van het elastiek embrasseerde de gerimpelde huid van haar frêle armpjes, waardoor haar mouw omhoog bleef. De rest van de elastiek vormde een kruis op haar rug en omstrengelde ook haar andere arm.
Haar ingevallen ogen keken zorgelijk en tegelijkertijd zorgeloos.

Haar lieve stralende glimlach was eindeloos. Ik kon er geen genoeg van krijgen. Als ik haar glimlach in een flesje kon vereeuwigen, zou ik het als mentale voeding gebruiken om mijn geluk te behouden. Maar dit is een ontzettend egoïstische gedachtegang. Ik denk dat ik honderden, zo niet duizenden mensen er gelukkig mee zou hebben gemaakt, als ik het niet voor mezelf had willen houden.

In mijn jongere jaren vloog ik m’n omaatje in de armen. Ze zoende me over m’n hele gezicht en liet geen gras groeien over haar blijdschap dat we er weer waren. Later kuste ik haar voorhoofd. Deze traditie ben ik blijven houden tot ze er niet meer was, al moest ik steeds verder naar beneden buigen.

Mijn omaatje vermaande mijn moeder goed voor haar man te zorgen. Een warm badje te halen voor zijn voeten, zodat hij op de meest verwennende manier kon bijkomen van de reis. M’n moeder lachte dat terecht weg. Immers, wie ontbijt op bed wil, moet maar in de keuken slapen! Gek omaatje!

Mijn omaatje had 12 kinderen. Zes in de hemel en zes op aarde. Als ze erover vertelde, voelde ik haar pijn en verdriet. Ze is van alle kinderen zelf bevallen. In die tijd bestond er nog geen kraamhulp, laat staan vroedvrouwen. Daarnaast was ze redelijk geïsoleerd. Ze wilde weinig van de boze buitenwereld weten. Waarschijnlijk gebeurde dit met alle tevredenheid van opa. Ze sloeg een groot laken over een balk aan het plafond en hangend aan dat laken schonk ze al haar kinderen het leven. Ze was een tough woman!

Mijn omaatje trouwde op haar twaalfde en beviel van m’n oudste tante. Haar tweede huwelijk was met mijn opa op haar veertiende. Mijn strenge opa die weinig duldde. Zo ging dat toen!
Je trouwde jong.

Het leven tekende haar gezicht. Elk fijn lijntje had een betekenis. Elk rimpeltje op haar mooie gezicht vertelde een verhaal. God, wat moet mijn omaatje intens verdrietige momenten hebben gekend. Ze streelde mijn gezicht en schudde haar hoofd. “Nee, mijn kind!”, zei ze geruststellend. “Allah voorziet in alles. Allah veegt mijn tranen af en Allah geeft me waar ik recht op heb. En ik, mijn kind, ben daar dankbaar voor.”

Als ik daar was, zorgde ik voor haar. Al ging mijn interesse soms naar de leuke jongens op de hoek van de straat. Mijn omaatje vertrouwde mij haar portemonnee toe. Omdat haar eigen zoon haar bestal. Ze vertelde me over een groot deel van haar leven.
Ik vroeg haar weleens waarom ze altijd bij opa is gebleven. Ze vertelde me dat hij haar hoofd kuste. Hij lieve koosnaampjes voor haar had verzonnen. Hij haar nooit met geldzorgen opzadelde. Hij altijd goed voor het gezin heeft gezorgd. Hij altijd boodschappen haalde en haar er nooit mee belastte. Ze vertelde me dat zij en opa een geheim taaltje hadden verzonnen, om zaken die niet voor andermans oren bestemd waren, te bespreken. Ik vroeg haar om me dat te leren. Het waren de normale Marokkaanse woorden die we gebruikten, maar dan achterstevoren. En dan hele zinnen. Hele verhalen. Ze hadden hun eigen taaltje. Ik herinner me de klank nog, maar ik kon het toen nog niet plaatsen.

Mijn omaatje waarschuwde me voor mannen. Ze was de eerste en enige die m’n toenmalige liefde, mijn Surinaamse ex, goedkeurde. Ze gaf me gevraagd en ongevraagd advies over het leven. Ze smeekte me mijn hoofddoek af te doen, omdat ik daar nog te jong voor was. Daar waar anderen zich zouden afkeren van andersdenkenden en andersuitzienden, communiceerde mijn omaatje met handen en voeten met de Surinaamse oma van mijn ex. Ze gaf haar een kussentje zodat lekker languit op de bank kon liggen. Vouwde haar handen op elkaar onder haar hoofd. “Ga lekker liggen” zei ze dan in het Marokkaans. De oude dames begrepen elkaar. Taal is slechts het instrument, het lichaam en de vriendelijkheid zijn de verheven spelers.

Mijn omaatje wilde dolgraag dat ik een kind kreeg. “Ik wil hem heel graag zien!” zei ze dan enthousiast. Toen ik zwanger was, belde ik mijn omaatje op. Ik moest en zou naar Marokko gaan, zodat ze hem kon zien. Nog even wachten, lief omaatje. Na de bevalling! Na de bevalling breng ik je mijn kind. Ze gaf me hoop. Ik moest me geen zorgen maken. Het zou allemaal goed komen.
Vandaag is mijn omaatje precies 10 jaar geleden overleden. Mijn zoontje overleed zes dagen later.

Mijn omaatje leerde mij om te dragen wat me toekomt. Ze leerde me om te accepteren, omdat Allah in alles voorziet. Niet getreurd!
Mijn omaatje was met haar 1,50 m. een universeel symbool voor hoop.